Ezekiel 27

Het raadsel van de pot met water

Op de tiende dag van de tiende maand in het negende jaar van koning Jojakins gevangenschap kreeg ik opnieuw een boodschap van de Here. 1‘Mensenzoon,’ zei Hij, ‘noteer deze datum, want vandaag is de koning van Babel begonnen aan de belegering van Jeruzalem.

2Vertel nu het volgende raadsel aan deze opstandige Israëlieten, zeg hun dat de Oppermachtige Here zegt: “Zet een pot met water op het vuur en breng die aan de kook. 3
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Ez. 24:5.
4
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses Ez. 24:4-5.
Vul hem met het beste schapenvlees, de lende en schouder en wel van de beste schapen van de kudde en stapel brandhout op het vuur onder de pot. Kook het net zo lang totdat het vlees van de beenderen valt.”
5Want de Oppermachtige Here zegt: “Wee Jeruzalem, stad van moordenaars, u bent een roestige pot, smerig door de goddeloosheid. Haal het vlees er stuk voor stuk uit. De volgorde is niet belangrijk, geen enkel stuk is beter dan het andere. 6Want haar verdorvenheid is voor iedereen duidelijk, zij moordt openlijk en laat het bloed achter op de rotsen, zodat iedereen het kan zien, zij giet het niet eens uit op de grond, zodat ze het met aarde kan bedekken. 7En Ik heb het daar laten liggen, openlijk, zodat het mijn toorn en wraakzucht opwekt. 8Wee Jeruzalem, stad van moordenaars. Ik zal het brandhout onder haar opstapelen. 9Gooi het hout er maar op zodat het vuur oplaait en de inhoud van de pot gaat koken. Laat het vleesnat verdampen, het vlees verkolen en de botten verbranden. 10Zet de pot daarna leeg op de kolen, zodat de roest en de vuile onreinheid er afbranden. 11Maar het is vergeefse moeite, de roest en het vuil blijven zitten, zelfs in het heetste vuur. 12Het is de roest en slechtheid van uw ontucht, van uw afgodenverering. En omdat u zich niet door Mij wilde laten reinigen, bent u vuil gebleven. Blijf nu maar smerig tot mijn toorn alle rampen over u heeft gebracht! 13Ik, de Here, heb het gezegd en Ik zal het doen ook. Ik zal geen medelijden met u hebben. Ik zal u oordelen naar uw daden,” zegt de Oppermachtige Here.’

14Hierna sprak de Here opnieuw in een boodschap tegen mij en Hij zei: 15‘Mensenzoon, door een plotselinge dood ga Ik van u wegnemen wat u het dierbaarst is. Toch moet u niets van uw verdriet laten blijken. Huil niet, verberg uw tranen. 16U mag zuchten, maar alleen zachtjes. U mag niet openlijk rouwen, ontbloot uw hoofd of uw voeten niet en neem het voedsel niet aan dat meelevende vrienden u brengen.’

17ʼs Morgens vertelde ik dit aan de mensen en die avond stierf mijn vrouw. De volgende ochtend deed ik alles wat de Here mij had opgedragen. 18Toen zeiden de mensen: ‘Wat heeft dit allemaal te betekenen? Wat probeert u ons nu weer duidelijk te maken?’ 19
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Ez. 24:21.
20
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses Ez. 24:20-21.
Ik gaf als antwoord: ‘De Here droeg mij op tegen het volk van Israël te zeggen: “Ik zal mijn tempel, de kracht van uw volk, uw lievelingsgebouw, verwoesten. En uw zonen en dochters die in Jeruzalem zijn achtergebleven, zullen met het zwaard worden afgeslacht.
21En u moet mijn voorbeeld volgen, u mag niet in het openbaar rouwen of uzelf troosten door te eten van voedsel dat meelevende vrienden u hebben gebracht. 22U mag uw hoofd en uw voeten niet ontbloten, u mag niet klagen of huilen. Maar wel zult u elkaar beklagen vanwege uw zonden en als u alleen bent, zult u wegkwijnen van verdriet en rouwen om al het kwaad dat u hebt gedaan. 23Ezechiël is een voorbeeld voor u,” zegt de Oppermachtige Here. “U moet doen wat hij heeft gedaan. En wanneer dat moment aanbreekt, zult u inzien dat Ik de Here ben.” ’

24‘Mensenzoon, op een dag zal Ik ophouden met hen in Jeruzalem te beroven van hun blijde harten en hun glorie en vreugden, hun vrouwen, zonen en dochters. 25Op diezelfde dag zullen de ooggetuigen vanuit Jeruzalem op weg gaan naar u in Babel om te vertellen wat er is gebeurd. 26En op de dag dat zij aankomen, zult u plotseling uw stem terugkrijgen, zodat u met hen kunt praten. U zult een levend voorbeeld en een teken voor deze mensen worden en zij zullen moeten toegeven dat Ik de Here ben.’ 27

Profetie tegen de Ammonieten

28Toen ontving ik opnieuw een boodschap van de Here. Hij zei: 29‘Mensenzoon, kijk in de richting van het land Ammon en profeteer tegen het volk dat daar woont. 30Vertel hun: luister naar wat de Oppermachtige Here te zeggen heeft: “Omdat u blij was toen mijn tempel werd verwoest, u Israël in haar ellende hebt bespot en Juda hebt uitgelachen toen het in gevangenschap werd weggevoerd, 31zal Ik de bedoeïenen, die ten oosten van u in de woestijn wonen, uw land laten innemen. Zij zullen hun tentenkampen te midden van u opzetten. Zij zullen al uw fruit plukken en eten en uw melkvee stelen. 32De stad Rabba zal Ik verwoesten en veranderen in een weide voor kamelen en het land van de Ammonieten in een rustplaats voor schaapskudden. Dan zult u weten dat Ik de Here ben.” 33Want de Oppermachtige Here zegt: “Omdat u in uw handen klapte en met uw voeten stampte en blij was om de vernietiging van mijn volk, 34zal Ik u zwaar straffen. Ik zal u uitleveren aan vele volken en die zullen u leegplunderen. Ik zal ervoor zorgen dat uw naam niet langer onder de volken wordt genoemd. Vernietigen zal Ik u. Dan zult u weten dat Ik de Here ben.”

35De Oppermachtige Here zegt: “Omdat de Moabieten hebben gezegd dat Juda in niets verschilt van andere volken, 36
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Ez. 25:10.
Copyright information for NldHTB